Vonnie


Er is verdomme toch geen ruk te zien

vloekte papa vantussen het lover luid

beschonken door het donker strompelend

roeptoeterend tussen tenten tierend

heel die veel te grote solarklótecamping over

mijn merel is gaan vliegen

maar ons sprookje was nog niet uit


het sprookje heeft nu een naam van vlees en bloed

Vonnie de onoverwinnelijke, die luidkeels grinnikend roept

met haar sluitersiaanse twinkelingogige deugnietensnoet

dat ze tussen de zaken door halfhees in luiers poepen moet


Vonnie, welkom op de wereld waar de wind waait van voren,

een leven vol ezelsoren, kriebelbaarden, stoepkrijt en vogelkoren, 

fluistergeheime eilanden met eigen kleine vuurtoren,

woordgrapjes, wielerkoersen, wolkenkrabbers, kelderoorden,

discobeats, krokante friet en hele vieze woorden,

waar temidden van dat vreemd kabaal

god, of iemand toch, 

genade smeekt in schuttingtaal


ach, dat leven dat lonkt, het wel en tevens ook het wee,

wellicht pleng je ooit ’n traan in loeiheet afwaswater of twee

maar meestal zul je schateren, huppelen, hosanna kitsend op de stoep,

vloekend in ’t donker roepend dat in kerken dient te worden gepoept


aan jouw hielen blief jij geen lycra peloton,

alleen jij weet de weg naar villa kakelbont,

want jij weet dat elke zonsopkomst 

is als ’n salto in ’n luchtballon


niemand uit de zachtlila menigte houdt jou nog tegen,

diep in ’t zadel dwars door erehagen stevenend

terwijl wat doen de meesten in het leven?

zuchten op de hometrainer met ’t raam open als het regent